Dit klopt niet. VO-scholen mogen bijvoorbeeld niet aan de basisschool vragen om uitsluitend enkele of dubbele adviezen te geven, het schooladvies aan te passen (zowel naar boven als naar beneden) of extra laag te adviseren.
Toelichting: Het is aan de basisschool welk schooladvies zij besluit te geven. Ook als het gaat om het geven van een enkelvoudig of dubbel advies. In sommige regio’s zijn afspraken gemaakt om uitsluitend enkelvoudige (of juist uitsluitend dubbele) schooladviezen op te stellen. Basisscholen kunnen dan denken dat dubbele (of enkele) schooladviezen niet zijn toegestaan. Dit is niet juist. Als basisscholen vinden dat een dubbel (dan wel enkelvoudig) advies het best passende advies is, dan horen zij dit advies te geven. Op lokaal en regionaal niveau kunnen basisscholen en VO-scholen wel afspraken maken over hoe het schooladvies tot stand komt en welke gegevens daarbij worden betrokken. Het gaat dan om afspraken die de basisschool en de VO-school allebei onderschrijven, en dus niet om het eenzijdig door het voortgezet onderwijs afdwingen van een toets of eenzijdige afspraken over enkele of dubbele adviezen. Het is overigens onwenselijk dat er tussen PO en VO afspraken worden gemaakt waarbij op voorhand het werken met dubbele adviezen wordt uitgesloten. Wanneer de uitslag van de doorstroomtoets een hoger advies aangeeft dan het schooladvies, dan moet de basisschool het advies naar boven bijstellen.
Dit klopt niet per definitie. Opstromen is niet eenvoudig. Dat hangt mede af van de opstroomregels van scholen. Veelal zijn deze regels ‘streng’ en aan harde cijfereisen gebonden. Daarnaast zien we in de praktijk regelmatig dat het aanbod in een brede brugklas gericht is op het laagste niveau en daardoor te weinig aansluit op de onderwijsbehoeftes van de leerlingen van het hogere niveau.
Toelichting:
Wanneer een basisschool ‘voorzichtig’ adviseert, kan een argument zijn dat leerlingen eerst wat moeten groeien in hun zelfvertrouwen en dat ze daarna eventueel kunnen doorstro¬men naar een hoger onderwijsniveau. Voor sommige leerlingen is dat een valide argument, maar er zijn grote verschillen tussen individuele kinderen. Het kan zijn dat leerlingen die ‘voorzichtig’ geplaatst worden het missen om zich op te trekken aan de sterkere leerlingen of zich gaan gedragen naar het laagste niveau en daardoor gaan onderpresteren. Onderadvisering of onderplaatsing kan ook demotiverend werken en daardoor kinderen belemmeren om op te stromen, terwijl uitdaging juist motiverend kan werken.
Het is daarnaast van belang dat de basisschool kennis heeft van de overgangseisen na de brugklas op de desbetreffende VO-school. Zo moeten leerlingen bijvoorbeeld op sommige VO-scholen een gemiddeld cijfer 8 hebben om vanuit een gemengde brugklas naar het hoogste niveau door te stromen. Dit betekent dat een leerling in een vmbo-t/havo-klas gemiddeld een 8 moet staan om naar de havo te kunnen doorstromen, terwijl als diezelfde leerling in een havo-klas of een havo/vwo brugklas zou zitten, deze met een 6 gemiddeld naar de havo zou kunnen doorstromen. Te strikte overgangsnormen en een sterke gerichtheid op cijfers kunnen het bieden van kansen in de weg staan, omdat de focus minder ligt op de potentie van de leerling.
Wanneer een leerling in het 3e leerjaar een niveau hoger zit dan het oorspronkelijke schooladvies dan ziet de inspectie dat als opstroom. Het tegenovergestelde geldt ook: als een leerling in het 3e leerjaar een niveau lager zit dan het oorspronkelijke schooladvies, dan ziet de inspectie dit als afstroom.
Bij veel opstroom is het belangrijk dat de basisschool zijn adviesprocedure goed onder de loep neemt. Mogelijk is er te weinig sprake van kansrijk adviseren. Bij veel afstroom is het van belang dat zowel de basisschool als de VO-school het proces goed evalueren. Mogelijk heeft de basisschool te hoog geadviseerd of de VO-school te weinig ingespeeld op de onderwijsbehoeftes van de leerlingen
Voor het voorlopig schooladvies kijken veel scholen naar:
- observaties in de klas;
- sociaal-emotionele vaardigheden;
- praktijkgerichte vaardigheden;
- werkhouding en motivatie;
- resultaten van leerlingvolgsysteemtoetsen uit groep 7 en 8;
- resultaten op methodegebonden toetsen;
- resultaat van een eventueel capaciteiten- of intelligentieonderzoek;
- zorgdossier van de leerling;
- gesprekken met ouder(s) van de leerling.
De resultaten van verplichte en niet-verplichte toetsen zijn onderdelen van het voorlopige schooladvies, maar deze staan niet op zichzelf. De school heeft zicht op het complete beeld van de leerling.
Meer informatie over schooladvisering vindt u in de Handreiking schooladvisering. Daarin staan ook handvatten voor wanneer een schooladvies opnieuw moet worden bekeken, na een hogere uitslag van de toets.
Het voorlopig schooladvies en het toetsadvies komen op een verschillende manier tot stand. Het voorlopig schooladvies wordt gevormd op basis van een breed beeld van de leerling. Daarin neemt een school verschillende leerlinggegevens mee, zoals de cognitieve ontwikkeling van de leerling en andere kenmerken, bijvoorbeeld werkhouding en motivatie. Het toetsadvies is een tweede gegeven bij het voorlopig schooladvies, op basis van een betrouwbare meting van de taal- en rekenvaardigheden. Zo krijgt de school een aanvullend perspectief op de cognitieve vaardigheden van een leerling. Zodat leerlingen die meer aankunnen dan eerder werd verwacht de kans krijgen op een passend schooltype in het vo door te stromen. Zie de Handreiking schooladvisering voor meer informatie over de rol van de doorstroomtoets bij het schooladvies.
Wanneer een leerling op de doorstroomtoets laat zien over meer kennis en vaardigheden te beschikken dan op grond van het voorlopig schooladvies werd verwacht, dan stelt de school het schooladvies bij. De bijstelling vindt dus plaats wanneer uit de toets een hoger toetsadvies blijkt dan het voorlopig schooladvies.
Er kunnen situaties zijn waarbij een leerling geen hoger toetsadvies behaalt, maar een school of leraar toch vindt dat er sprake is van meer kennis en vaardigheden sprake is dan verwacht. In dergelijke situaties mag de school ervoor kiezen om het voorlopig schooladvies toch bij te stellen. Het oordeel van de school staat hierbij centraal.
Ja, in formele zin is dit juist. Om te voorkomen dat er matig onderbouwde schooladviezen worden gegeven, moeten scholen op tijd afspraken maken over de wijze waarop de schooladviezen tot stand komen. Bijvoorbeeld over de gegevens die worden gebruikt bij het opstellen van het schooladvies. Ook kan in een gemeente of een regio worden afgesproken dat er nog gelegenheid is voor overleg tussen de basisschool en de beoogde VO-school, voordat een advies definitief wordt. Als de VO-school twijfelt over de onderbouwing van het advies, kan dat in dit overleg aan de orde worden gesteld.
De basisschool bepaalt zelf hoe het schooladvies tot stand komt en welke gegevens daarbij worden betrokken. De basisschool gebruikt hiervoor bijvoorbeeld de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en observaties over de ontwikkeling van de leerling. Op lokaal en regionaal niveau kunnen basisscholen en VO-scholen hier afspraken over maken. Het gaat dan om afspraken die de basisschool en de VO-school allebei onderschrijven.
Als ouders het niet eens zijn met het advies, gaan zij in overleg met de leerkracht en/of directeur van de basisschool. Als zij niet tot overeenstemming komen over het niveau waarop de leerling zal instromen in het VO, dan kunnen de ouders in het uiterste geval gebruikmaken van de klachtenregeling van de school.
Nee. De basisschool bepaalt zelf hoe het schooladvies tot stand komt en welke gegevens daarbij worden betrokken. De basisschool is eigenaar van haar eigen advies. De school bepaalt dus zelf welke toetsen worden afgenomen en hoe de resultaten worden betrokken bij het opstellen van een weloverwogen schooladvies. Een uitzondering hierop vormen de toetsen voor een toelaatbaarheidsverklaring voor bijvoorbeeld LWOO en PrO.
Op lokaal en regionaal niveau kunnen basisscholen en vo-scholen hier wel afspraken over maken. Het gaat dan om afspraken die de basisschool en de vo-school allebei onderschrijven, en dus niet om het eenzijdig afdwingen van een toets door het voortgezet onderwijs.
Naast het schooladvies mag de basisschool een plaatsingsadvies geven waaruit blijkt welke brugklas het meest geschikt zou zijn voor de leerling, gegeven het schooladvies. Het schooladvies is leidend voor de toelaatbaarheid tot het VO, aan het plaatsingsadvies kunnen geen rechten worden ontleend. Het moet voor iedereen duidelijk zijn welk advies het schooladvies is en welk advies het plaatsingsadvies is. Het schooladvies dient bij alle partijen bekend te zijn en hetzelfde te zijn. Zo dienen de ouders, de school voor voortgezet onderwijs en de registratie in ROD PO allemaal over hetzelfde schooladvies te beschikken.
Sommige basisscholen geven naast het schooladvies ook nog een plaatsingsadvies mee aan het voortgezet onderwijs. Bijvoorbeeld een schooladvies havo en een plaatsingsadvies havo/vwo. Het schooladvies is leidend voor toelating tot het voortgezet onderwijs. Het plaatsingsadvies is onderdeel van de nadere toelichting op het schooladvies. De VO-school kan er rekening mee houden bij het plaatsen van de leerling in een havo-brugklas, maar dit hoeft niet.
Nee. Het schooladvies is een niveau-advies. Het Samenwerkingsverband voor voortgezet onderwijs bepaalt of een leerling in aanmerking komt voor een plek in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Leerlingen die in aanmerking komen ontvangen een toelaatbaarheidsverklaring (tlv). De po-school kan wel aangeven dat zij verwacht dat de intensieve ondersteuning die een vso-school kan bieden wenselijk is.
Ja, voorlopige schooladviezen worden naar boven bijgesteld wanneer het toetsadvies hoger is dan het voorlopig schooladvies. Een school kan hiervan afwijken als een bijstelling niet in het belang van de leerling is. In dat geval verantwoordt de school de keuze om niet of gedeeltelijk bij te stellen. Zie voor meer informatie en voorbeelden de Handreiking schooladvisering, hoofdstuk 6.
De regels rond de bijstelling van het schooladvies gelden ook voor leerlingen met een voorlopig schooladvies pro en een toetsadvies vanaf vmbo bb/vmbo kb. Voor leerlingen met voorlopig schooladvies pro en toetsadvies pro/vmbo bb geldt een uitzondering. Het schooladvies hoeft dan verplicht niet te worden bijgesteld.
Komt uit de doorstroomtoets een hoger advies dan het voorlopig advies van de basisschool? De school stelt het advies dan bij naar het niveau dat uit de doorstroomtoets komt (bijstelling van het schooladvies). Alleen als de school de bijstelling niet in het belang van de leerling vindt, dan kan de school besluiten dat het schooladvies blijft zoals het was. De school moet uitleggen waarom ze dit besluit neemt.
Zit er meer dan een half niveauverschil tussen het schooladvies en het toetsadvies? Dan kan de school ook besluiten om het schooladvies naar één van de tussengelegen niveaus bij te stellen. Ook dat moet de school motiveren.
Enkele voorbeelden voor de bijstelling van het schooladvies:
De leerling kan in dit geval toegelaten worden tot de havo of tot het vwo. Als de school slechts een van deze schoolsoorten aanbiedt en van mening is dat de leerling beter af is in de andere schoolsoort, dan hoeft de VO-school de leerling niet toe te laten. Zo kan een categoraal gymnasium bijvoorbeeld een leerling met een havo/vwo advies weigeren als de school van mening is dat het in het belang van de leerling is wanneer hij of zij naar een school gaat die ook havo aanbiedt. De betrokken school dient dan wel op dit punt consistent te handelen, dus niet de ene leerling met een havo/vwo advies weigeren en een andere leerling met eenzelfde advies toelaten.
Nee, vanaf het schooljaar 2017/2018 is het niet langer toegestaan om meervoudige schooladviezen categorisch uit te sluiten. Een leerling heeft recht op het meest passende advies. Dat kan zowel een enkelvoudig als een meervoudig advies zijn.
Wanneer een basisschool vindt dat het in het belang van de leerling het meest passend is een enkelvoudig advies te geven, dan is dat toegestaan. Maar een basisschool mag het geven van meervoudige adviezen niet categorisch uitsluiten. Op verzoek van bijvoorbeeld leerling en/of ouders moet een meervoudig advies altijd bespreekbaar zijn.
Een basisschool kan zowel een enkelvoudig, als een meervoudig advies geven. Een meervoudig advies omvat ten hoogste twee schoolsoorten. Een basisschool kan bijvoorbeeld een vmbo-tl/havo-advies geven.
Basisscholen kunnen enkelvoudige adviezen geven of adviezen die twee schoolsoorten beslaan. Een basisschool kan bijvoorbeeld een vmbo-tl/havo-advies geven. Een schooladvies dat drie of meer schooltypes omvat is niet meer toegestaan. Een schooladvies voor vmbo-tl/havo/vwo is dus niet mogelijk. Een dergelijk breed schooladvies zegt namelijk weinig over wat het best passende vervolg voor een leerling is.
Er zijn overigens wel brugklassen die leerlingen voorbereiden op meerdere schoolsoorten.
Nee. De basisschool is eigenaar van haar schooladvies en bepaalt welke adviezen worden gegeven. De regelgeving biedt de mogelijkheid om te kiezen tussen enkelvoudige of meervoudige adviezen. Op lokaal of regionaal niveau mogen geen afspraken meer worden gemaakt tussen primair en voortgezet onderwijs over het categorisch uitsluiten van meervoudige adviezen.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap publiceert jaarlijks op 1 oktober de toegelaten doorstroomtoetsen. Vanaf die datum staat het overzicht van de toetsen op Rijksoverheid.nl. Een school kan zich tot 15 november aanmelden bij een toegelaten doorstroomtoets.
Zie hiervoor de pagina: Toetsen basisschool: verplicht ontwikkeling leerling volgen | Basisonderwijs | Rijksoverheid.nl
Vanaf 1 januari 2023 is het College van Toetsen en Examens (CvTE) verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit én de vergelijkbaarheid van doorstroomtoetsen in het primair onderwijs. Het CvTE stelt de normering vast.
Meer informatie vind u op: Normering | Toetsen primair onderwijs | CvTE[147732980]
Nee, er zijn geen percentages vastgesteld voor de toetsadviezen. Er wordt niet vooraf bepaald hoeveel leerlingen per jaar een pro-, vmbo-, havo- of vwo-advies uit de doorstroomtoets krijgen.
De doorstroomtoets meet bij iedere leerling de individuele prestaties in taal en rekenen. Die prestaties worden niet bepaald in relatie tot andere leerlingen die dat jaar de toets hebben gemaakt. De doorstroomtoets meet de taal- en rekenvaardigheden van een leerling namelijk aan de hand van de referentieniveaus voor Taal en Rekenen. Het maakt voor een leerling dus niet uit hoe bijvoorbeeld klasgenoten het doen op de toets. Dat heeft geen invloed op het toetsadvies van een leerling.
Alle leerlingen van groep 8 maken tijdens de afnameperiode een doorstroomtoets. Scholen kiezen een doorstroomtoets van een van de erkende toetsaanbieders. Mocht het door omstandigheden niet lukken deze doorstroomtoets af te nemen, dan kan worden besloten dat leerlingen de OCW-doorstroomtoets maken.
Scholen kunnen niet kiezen voor de OCW-doorstroomtoets. De OCW-doorstroomtoets wordt alleen ingezet als een school geen reguliere doorstroomtoets kan afnemen. Op deze manier kunnen alle leerlingen toch een doorstroomtoets maken. Zij ontvangen daarmee een toetsadvies, dat een aanvulling vormt bij het brede beeld dat de school van een leerling heeft en dat de school gebruikt voor een schooladvies over het best passende vervolgonderwijs.
De OCW-doorstroomtoets wordt ontwikkeld door Stichting Cito, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De toetsaanbieder waar de school in eerste instantie voor gekozen heeft, zorgt er samen met Stichting Cito voor dat de school de OCW-doorstroomtoets af kan nemen. De OCW-doorstroomtoets is net als de reguliere doorstroomtoetsen erkend door het CvTE en voldoet aan de benodigde gestelde kwaliteitscriteria.
Als de OCW-doorstroomtoets ingezet wordt, dan worden de betrokken scholen daarover geïnformeerd. Op dat moment volgt verdere toelichting vanuit OCW en Stichting Cito.
Nee, elke school neemt één doorstroomtoets af. Het is niet toegestaan om meerdere doorstroomtoetsen af te nemen. Echter, wanneer – na afstemming met de toetsaanbieder van de gekozen toets – blijkt dat de doorstroomtoets voor een individuele leerling niet voorziet in de juiste ondersteuningsbehoefte (bijvoorbeeld een braille versie), geldt de DOE-toets als vervangende toets voor deze individuele leerling.
Wanneer uw school twee of meer vestigingen heeft onder hetzelfde BRIN-nummer, die door de inspectie als afzonderlijke toezichteenheden worden gezien, dan is het mogelijk dat verschillende vestigingen kiezen voor verschillende doorstroomtoetsen.
Indien u vragen heeft over de door de Inspectie als afzonderlijke toezichteenheden aangemerkte vestigingen dan kunt u contact opnemen met de onderwijsinspectie (loket@onderwijsinspectie.nl of telefoonnummer 088 669 660).
De toetsaanbieders waarvan bekend is dat ze in schooljaar 2023-2024 een doorstroomtoets willen aanbieden zijn tot nu toe:
- AMN Doorstroomtoets – aangeboden door AMN.
- Dia-toets – aangeboden door Diataal.
- IEP Doorstroomtoets – aangeboden door Bureau ICE.
- Leerling in beeld doorstroomtoets – aangeboden door Cito B.V.
- ROUTE 8 doorstroomtoets – aangeboden door A-VISION.
- DOE-toets (overheidsdoorstroomtoets) – aangeboden namens de overheid.
Als school kunt u zich voor schooljaar 2023-2024 alvast op deze zes doorstroomtoetsen oriënteren.
Vanaf schooljaar 2023-2024 is het College van Toetsen en Examens (CvTE) verantwoordelijk voor de toelating van doorstroomtoetsen. Het CvTE laat de toetsen voor een periode van vier jaar toe en controleert ze jaarlijks.
Vanaf juni 2023 beoordeelt het CvTE bovenstaande toetsen, ook de toetsen die nu al toegelaten zijn. Zodra de toetsen door het CvTE beoordeeld zijn, wordt dat op deze pagina gemeld. Dat gebeurt vanaf 1 oktober 2023.
De doorstroomtoets bestaat uit twee verplichte onderdelen: Nederlandse taal en rekenen.
Meer informatie over de verschillende doorstroomtoetsen is te vinden op de pagina over de eindtoets.
Een school kiest voor één bepaalde doorstroomtoets. Een bestuur met meer dan één school kan dus scholen hebben waar verschillende doorstroomtoetsen worden afgenomen.
Nee, een intelligentietest geldt niet als een doorstroomtoets en kan niet dienen als tweede, objectief gegeven bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Een intelligentietest als tweede gegeven wordt niet toegestaan, omdat hiermee niet de beheersing van de kernvaardigheden taal en rekenen in beeld wordt gebracht. Dit doen de doorstroomtoetsen wel. Dit neemt niet weg dat een basisschool vooruitlopend op een doorstroomtoets een intelligentietest bij leerlingen kan afnemen. Het inzicht dat dit oplevert kan de school gebruiken bij het opstellen van haar eigen schooladvies. Het kan ook gebruikt worden door de VO-school voor het aanvragen van een lwoo- of pro-indicatie.
Scholen ontvangen van de aanbieders van de beschikbare doorstroomtoetsen informatie over de inschrijving voor hun doorstroomtoets. Deze informatie is ook te vinden op de websites van de verschillende doorstroomtoetsen.
Aanmelding voor een doorstroomtoets is mogelijk vanaf 1 oktober en 15 november in het betreffende schooljaar waarin de toets moet worden gemaakt. De doorstroomtoetsen zijn gratis.
Het kan zijn dat de toetsresultaten op uw school afwijken van wat op basis van eerdere afnames van de eindtoets werd verwacht. Bij de doorstroomtoetsen wordt vanaf 2024 namelijk een nieuwe normering ingezet. Door de nieuwe normering zijn de toetsresultaten niet goed te vergelijken met eerdere jaren.
Lees meer over de nieuwe normering op de website van het CvTE. Hier vindt u meer informatie over hoe de Inspectie met de doorstroomtoetsresultaten van 2024 omgaat bij de beoordeling van de leerresultaten.
Vanaf 2024 is er een nieuwe kwaliteitsbewaking en een nieuwe normering voor alle doorstroomtoetsen. Die normering is nu voor alle toetsen hetzelfde. Dat zorgt ervoor dat de resultaten van de doorstroomtoetsen nog beter vergelijkbaar zijn. Het CvTE is vanaf 2024 verantwoordelijk voor de erkenning en de normering van de doorstroomtoetsen.
Tot 2024 werd een andere normering ingezet. Het systeem van doorstroomtoetsen zag er tot 2024 namelijk anders uit. Er waren andere afspraken over de normeringen van de doorstroomtoetsen. Tot en met 2021 kwamen de normeringen van verschillende toetsen gescheiden van elkaar tot stand. In 2022 en 2023 is als tussenoplossing een alternatieve normering ingezet die ervoor zorgde dat de toetsen voldoende vergelijkbaar waren. Dankzij de wet doorstroomtoetsen po, die vanaf schooljaar 2023/2024 geldt, is de tussenoplossing niet meer nodig en geldt de nieuwe landelijke normering voor alle toetsen.
Alle toegelaten doorstroomtoetsen voldoen aan strikte kwaliteitseisen. Zo geven de doorstroomtoetsen altijd betrouwbare resultaten.
Lees meer over de nieuwe normering op de website van het CvTE. Hier vindt u meer informatie over hoe de Inspectie met de doorstroomtoetsresultaten van 2024 omgaat bij de beoordeling van de leerresultaten.
Ja. Het is echter afhankelijk van de keuze voor een doorstroomtoets hoeveel vrijheid de basisschool heeft om zelf in te plannen wanneer zij de doorstroomtoets afnemen.
Bij een digitale doorstroomtoets is het voor een basisschool veelal toegestaan om in de eerste twee weken van februaride toets zelf in te plannen.
Bij een papieren afname van de doorstroomtoets is de basisschool strikt gehouden aan de vastgestelde afnamedata.
In de handleiding van de betreffende doorstroomtoets wordt de afnameperiode expliciet beschreven.
Eindtoetsaanbieders zullen ervoor zorgdragen dat een doorstroomtoets altijd plaatsvindt binnen de wettelijk vastgestelde periode (eerste twee weken van februari)
De doorstroomtoets moet afgenomen worden in de eerste twee weken van februari. Per toets verschillen de afnamedata. Dit heeft onder meer te maken met of een toets digitaal of op papier wordt afgenomen. Meer informatie over exacte afnamedata van elke doorstroomtoets is te vinden op de websites van de verschillende doorstroomtoetsen.
De manier van afnemen verschilt tussen de toegelaten doorstroomtoetsen. Meer informatie hierover is te vinden op de websites van de verschillende doorstroomtoetsen. Zie hiervoor de pagina over de eindtoets.
Alle leerlingen moeten de doorstroomtoets in gelijke omstandigheden kunnen maken. Dit betekent dat het van groot belang is dat de opgaven geheim blijven totdat de doorstroomtoets wordt afgenomen. De directeur is, vanaf het moment waarop het toetsmateriaal op school beschikbaar is, verantwoordelijk voor een juiste afname en geheimhouding. Dit is geregeld in het Toetsbesluit PO.
De geheimhoudingsprocedure en de manier waarop scholen om dienen te gaan met de eindtoets vóór, tijdens en ná de afname staan expliciet beschreven in de meegeleverde handleiding van de betreffende toets.
De doorstroomtoets is een verplichte onderwijsactiviteit voor alle leerlingen in groep 8 (artikel 41 van de Wet Primair Onderwijs). Bij andere onderwijsactiviteiten kan de school op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van deelname aan een activiteit. Bij de doorstroomtoets is dit niet mogelijk.
Wanneer een school wordt geconfronteerd met weigerachtige ouders dient de school te benadrukken dat deelname aan de doorstroomtoets verplicht is en dat elke leerling recht heeft op een doorstroomtoets. Het resultaat hierop is belangrijk als tweede onafhankelijk gegeven voor de overgang naar het voortgezet onderwijs. Als de leerling hier niet over beschikt, mag de school voor voortgezet onderwijs de leerling aanvullend toetsen voordat de school over de toelating besluit.
Als de ouders desondanks toch blijven weigeren, dan is er sprake van ongeoorloofd verzuim. Daarbij doet het er niet toe of de leerling door de ouders thuis wordt gehouden of naar school wordt gebracht met de opdracht om de doorstroomtoets niet te maken. In beide gevallen verzuimt de leerling lestijd. De ouders zorgen dus niet voor geregeld schoolbezoek in de zin van de Leerplichtwet. De school kan daarom contact opnemen met de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar kan vervolgens de ouders aanspreken en zo nodig maatregelen treffen.
Voor de school is het daarnaast belangrijk dat zij de betrokken leerling gedurende de afname van de doorstroomtoets niet een alternatieve activiteit aanbiedt. In dat geval verleent de school namelijk een feitelijke vrijstelling van deelname aan deze verplichte onderwijsactiviteit. De school leeft dan zelf de wettelijke verplichting niet na. De inspectie kan in dat geval de school hierop aanspreken en, indien nodig, sanctionerend optreden.
Wanneer een school aantoonbaar heeft geprobeerd om de ouders van gedachten te laten veranderen, zal de inspectie de leerling in kwestie niet meenemen bij de beoordeling van de opbrengsten.
Nee, de doorstroomtoets is een verplichte onderwijsactiviteit en moet door alle leerlingen worden gemaakt. Dit is vastgelegd in de wet (artikel 41, WPO).
Voor leerlingen met speciale ondersteuningsbehoeften gelden dezelfde eisen voor de doorstroomtoets als voor andere leerlingen. Zij zijn wettelijk niet uitgezonderd van de verplichting om een doorstroomtoets te maken. Met bepaalde aanpassingen zijn ook deze leerlingen in staat de doorstroomtoets te maken. Zo bieden de toetsaanbieders bijvoorbeeld aanpassingen aan voor leerlingen met dyslexie of een auditieve of visuele beperking. Bij de meeste doorstroomtoetsen geeft u al bij de inschrijving door welke leerlingen ondersteuning nodig hebben.
De beslissing of een leerling speciale ondersteuning nodig heeft, is aan de school. Als school heeft u de plicht om vooraf te onderzoeken welke speciale ondersteuning leerlingen nodig hebben. Als de aangepaste versies en de toegestane mogelijkheden om de afnamecondities aan te passen in de ogen van de directeur niet voldoen, neemt de directeur contact op met de toetsaanbieder om te overleggen welke specifieke aanpassingen nodig zijn.
Meer informatie over de aanpassingen die mogelijk zijn voor leerlingen met speciale ondersteuningsbehoeften is te vinden op de websites van de verschillende doorstroomtoetsen. Zie hiervoor de pagina over de eindtoets.
Na de afname van de doorstroomtoets ontvangt de school individuele rapportages per leerling en een schoolrapportage/groepsrapportage.
Leerlingrapportage
Het leerlingrapport geeft het niveau van de leerling aan. Op het leerlingrapport staat ook vermeld welk referentieniveau is behaald per onderdeel lezen, taalverzorging en rekenen. Daarnaast geeft het leerlingrapport het schooladvies weer.
Schoolrapportage/groepsrapportage
De groepsrapportage bevat een overzicht van de resultaten van alle leerlingen.
Het moment en de manier van rapportage is verschillend voor de zes toegelaten eindtoetsen. Meer informatie is te vinden op de websites van de verschillende toetsen. Zie hiervoor de pagina over de eindtoets.
Nee, dit mag niet. De eindtoets is bedoeld om de kennis en vaardigheden van leerlingen te toetsen aan het eind van de basisschool. De eindtoets wordt dus uitsluitend gemaakt door leerlingen die daarna de basisschool verlaten.
Alle leerlingen van groep 8 in het reguliere basisonderwijs (ook in het SO en SBO) zijn verplicht om een doorstroomtoets PO te maken. Wel zijn er uitzonderingen. Voor onderstaande groepen leerlingen is het maken van een doorstroomtoets PO wettelijk niet verplicht, al mogen deze leerlingen wel deelnemen aan de doorstroomtoets:
- Leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland wonen en de Nederlandse taal nog niet voldoende beheersen.
- Leerlingen die een ontwikkelingsperspectief hebben met als verwachte uitstroombestemming vso-arbeidsmarkt of vso-dagbesteding.
- Leerlingen met een IQ lager dan 75 volgens een recente IQ-test die voldoet aan de criteria van de Cotan. Als de IQ-test ouder is dan twee jaar, dienen gegevens uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem te bevestigen dat de ontwikkeling van de leerling niet verder is dan het niveau van eind groep 5 van het basisonderwijs.
Het bevoegd gezag beslist, na overleg met de ouders, of leerlingen die binnen deze ontheffingsgronden vallen, wel of niet meedoen aan de doorstroomtoets. Wordt de leerling hiervan vrijgesteld, dan legt de school de onderbouwing van deze beslissing vast in de eigen administratie.
Leerlingen die uit zullen stromen naar het praktijkonderwijs of naar het vmbo met leerwegondersteunend onderwijs doen in principe wel mee aan de doorstroomtoets tenzij de leerling onder een van de bovenstaande ontheffingsgronden valt.
Klik hier voor de Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets PO waarin dit nader wordt toegelicht.
De doorstroomtoets is een verplichte onderwijsactiviteit in groep 8. Alle leerlingen dienen hieraan mee te doen, ook als al duidelijk is dat de leerling zal blijven zitten.
Uitzonderingen daargelaten, zijn leerlingen in het SBO en SO met ingang van het schooljaar 2019-2020 verplicht om de doorstroomtoets te maken. Met deze infographic kunt u bepalen of een leerling de doorstroomtoets moet maken.
De overheid heeft een beleidsregel opgesteld op basis waarvan een school de ontheffingsgronden kan interpreteren. Deze sluit zo nauw mogelijk aan bij de praktijk van passend onderwijs. De beleidsregel biedt het bevoegd gezag meerdere mogelijkheden bij de onderbouwing van het ontheffen van een leerling. Dit om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij elke individuele leerling en om de administratieve lasten voor de school zo beperkt mogelijk te houden.
Een stroomschema dat u ondersteunt bij de toepassing van de ontheffingsgronden, vindt u bij de vraag ‘Moet deze leerling een doorstroomtoets maken?’
Uitstroombestemming volgens ontwikkelingsperspectief (OPP)
Elke leerling in het reguliere basisonderwijs die extra ondersteuning krijgt, heeft na de invoering van passend onderwijs een ontwikkelingsperspectief (OPP). Daarin wordt duidelijk:
- wat de uitstroombestemming van de leerling is naar het voortgezet onderwijs;
- welke ondersteuning hij/zij ontvangt;
- indien van toepassing: de afwijkingen van het reguliere onderwijsprogramma.
Binnen het OPP bestaan de volgende mogelijke uitstroombestemmingen:
- een van de schoolsoorten van het reguliere voortgezet onderwijs;
- het praktijkonderwijs;
- de verschillende uitstroomprofielen binnen het vso (diplomagericht, arbeidsmarkt en dagbesteding).
De verwachte uitstroombestemming in het OPP biedt een concreet en relevant aanknopingspunt voor de ontheffingsgronden voor de doorstroomtoets. De uitstroomprofielen vso-arbeidsmarkt en vso-dagbesteding zijn speciaal gericht op leerlingen die zeer moeilijk lerend zijn. Dit maakt het mogelijk om deze uitstroomprofielen te gebruiken als concrete invulling van de eerste twee ontheffingsgronden. De school is er zelf voor verantwoordelijk om dit voldoende te onderbouwen, onder andere met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem. Het bevoegd gezag beslist, na overleg met de ouders, of leerlingen die binnen deze ontheffingsgrond vallen, wel of niet meedoen aan de doorstroomtoets. Wordt de leerling hiervan vrijgesteld, dan legt de school de onderbouwing van deze beslissing vast in de eigen administratie.
IQ-toets
Niet alle zeer moeilijk lerende leerlingen stromen uit naar deze twee profielen van het vso. Sommigen stromen door naar bijvoorbeeld het praktijkonderwijs. Om te zorgen dat ook deze leerlingen niet onnodig worden getoetst, bevat deze beleidsregel de mogelijkheid om een leerling met een IQ onder de 75 te ontheffen van de verplichting om een doorstroomtoets te maken. Ook hier beslist het bevoegd gezag of de leerling vrijwillig meedoet aan de doorstroomtoets, of dat de school de leerling hiervan ontheft. Hetzelfde is van toepassing op zeer moeilijk lerende leerlingen die géén extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband krijgen, omdat men voor een hoge graad van basisondersteuning heeft gekozen.
Vanuit OCW wordt aangegeven dat een IQ-toets geldig is als deze maximaal twee jaar oud is op het moment van afname van een doorstroomtoets en als deze voldoet aan de criteria van de Cotan. Als de IQ-test ouder is dan twee jaar, dienen gegevens uit het leerling- en onderwijsvolgsysteem te bevestigen dat de ontwikkeling van de leerling niet verder is dan het niveau van eind groep 5 van het basisonderwijs.
Ja, deze leerling herhaalt het hele lesprogramma van groep 8, en dus ook de doorstroomtoets. De leerling kan hiermee ook laten zien dat hij meer kennis en vaardigheden heeft dan in het jaar daarvoor.
Alle leerlingen maken aan het eind van de basisschool een doorstroomtoets. Voor leerlingen die na groep 7 de basisschool verlaten, ligt het daarom voor de hand dat zij in groep 7 de doorstroomtoets maken. Dit is echter niet verplicht.
Kermiskinderen maken de doorstroomtoets op hun winterschool. Indien dit niet mogelijk is, maken deze leerlingen de doorstroomtoets bij de rijdende school.
Bij de beoordeling van de leerresultaten kijken we naar de resultaten van 3 schooljaren. In het schooljaar 2023/2024 beoordelen we de leerresultaten op basis van de eindtoetsen van 2021, 2022 en 2023. De resultaten op de doorstroomtoets van 2024 betrekken we hierbij nog niet. Dat doen wij omdat het effect van alle veranderingen op de leerresultaten nog onbekend is. Alleen op verzoek van de school betrekken we vanaf half maart de resultaten op de doorstroomtoets 2024 bij de beoordeling.
Lees meer over hoe de leerresultaten beoordeeld worden op de website van de Inspectie van het Onderwijs.
Scholen kunnen zonder enig probleem voor deze toegelaten doorstroomtoetsen kiezen. De regeling leerresultaten voorziet in normen voor alle doorstroomtoetsen. Een school kan zich dus met iedere toegelaten doorstroomtoets verantwoorden.
Vanaf schooljaar 2020-2021 zal de inspectie het nieuwe onderwijsresultatenmodel toepassen. Meer informatie hierover is te vinden via deze link.
De nieuwe beoordelingssystematiek verschilt niet langer per doorstroomtoets, maar is voor alle doorstroomtoetsen gelijk. De beoordeling vindt niet langer plaats aan de hand van de gemiddelde doorstroomtoetsresultaten, maar aan de hand van de behaalde referentieniveaus 1F en 1S/2F. Daarbij kijkt de Inspectie niet langer naar drie jaar afzonderlijk, maar naar de resultaten van drie jaar samen (de resultaten van alle leerlingen in de drie jaar tellen nu even zwaar mee). Ook houdt de Inspectie niet langer rekening met de leerlingenpopulatie aan de hand van het percentage gewichtenleerlingen, maar aan de hand van de gemiddelde schoolweging behorend bij de betreffende drie schooljaren. Meer informatie over de schoolweging als nieuwe maat voor de leerlingpopulatie is hier te vinden.
Lees hier de meest actuele onderzoekskaders van de Inspectie van het Onderwijs
Vanaf schooljaar 2020-2021 worden alleen de resultaten van leerlingen die voldoen aan de ontheffingsgronden, buiten beschouwing gelaten. De resultaten van alle overige leerlingen tellen mee, dus ook die van leerlingen die net op school zitten en leerlingen met een IQ tussen 75 en 80. So- en sbo-scholen nemen vanaf schooljaar 2020-2021 ook verplicht een doorstroomtoets af te nemen, maar de wijze waarop de Inspectie naar de leerresultaten van deze scholen kijkt wijzigt niet. Het nieuwe onderwijsresultatenmodel geldt niet voor deze scholen.
In principe maakt elke leerling een doorstroomtoets PO en vervolgens telt ook elke leerling mee. De enige uitzondering hierop zijn de leerlingen die onder de ontheffingsgronden vallen. Zij hoeven geen doorstroomtoets te maken, maar dit mag wel.
Dit moet een van de onderstaande toetsen zijn:
De toetsaanbieders waarvan bekend is dat ze in schooljaar 2023-2024 een doorstroomtoets willen aanbieden zijn tot nu toe:
- AMN Doorstroomtoets – aangeboden door AMN.
- Dia-toets – aangeboden door Diataal.
- IEP Doorstroomtoets – aangeboden door Bureau ICE.
- Leerling in beeld doorstroomtoets – aangeboden door Cito B.V.
- ROUTE 8 doorstroomtoets – aangeboden door A-VISION.
- DOE-toets (overheidsdoorstroomtoets) – aangeboden namens de overheid.
Als school kunt u zich voor schooljaar 2023-2024 alvast op deze zes doorstroomtoetsen oriënteren.
Vanaf schooljaar 2023-2024 is het College van Toetsen en Examens (CvTE) verantwoordelijk voor de toelating van doorstroomtoetsen. Het CvTE laat de toetsen voor een periode van vier jaar toe en controleert ze jaarlijks.
Vanaf juni 2023 beoordeelt het CvTE bovenstaande toetsen, ook de toetsen die nu al toegelaten zijn. Zodra de toetsen door het CvTE beoordeeld zijn, wordt dat op deze pagina gemeld. Dat gebeurt vanaf 1 oktober 2023. Normen voor deze doorstroomtoetsen staan vermeld onder de regeling leerresultaten.
Ja, de toelatingsbeslissing van een school mag ook negatief uitvallen.
Op dit punt verandert de wet niet. Leerlingen kunnen ook digitaal aangemeld worden. De aanmelding kan niet mondeling gebeuren.
Leerlingen melden zich in de centrale aanmeldweek aan bij het vo. Soms worden leerlingen geweigerd. Bijvoorbeeld omdat de school hen niet kan bieden wat zij nodig hebben. Deze leerlingen kunnen na de centrale aanmeldweek alsnog op een school geplaatst worden. Scholen hebben daarbij zorgplicht voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Een school mag deze leerlingen pas weigeren als een andere school is gevonden.
Nee. De basisschool bepaalt zelf hoe het schooladvies tot stand komt en welke gegevens daarbij worden betrokken. De basisschool is eigenaar van haar eigen advies. De school bepaalt dus zelf welke toetsen worden afgenomen en hoe de resultaten worden betrokken bij het opstellen van een weloverwogen schooladvies. Een uitzondering hierop vormen de toetsen voor een toelaatbaarheidsverklaring voor bijvoorbeeld LWOO en PrO.
Op lokaal en regionaal niveau kunnen hier wel afspraken over worden gemaakt tussen basisscholen en VO-scholen. Het gaat dan om afspraken die de basisschool en de VO-school allebei onderschrijven, en dus niet om het eenzijdig afdwingen van een toets door het voortgezet onderwijs.
Het schooladvies is in principe leidend voor toelating tot het voortgezet onderwijs. Wanneer ouders in overleg met de VO-school tot overeenstemming komen om de leerling op een ander niveau dan het schooladvies toe te laten, dan kan dit. Ouders mogen hierom vragen, maar de VO-school hoeft hier geen gehoor aan te geven. Plaatsing op een lager niveau dan het schooladvies kan op wens van ouders ook worden gehonoreerd.
Het schooladvies is leidend voor toelating tot het voortgezet onderwijs. Dit staat sinds 1 augustus 2014 in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, artikel 27, lid 1c) en het Inrichtingsbesluit WVO (artikel 3). De VO-school mag de toetsgegevens van leerlingen niet langer gebruiken als enig of doorslaggevend criterium bij de toelating van leerlingen. In overleg tussen primair en voortgezet onderwijs in de regio kunnen afspraken gemaakt worden over de totstandkoming van het basisschooladvies.
Sommige basisscholen geven naast het schooladvies ook nog een plaatsingsadvies mee aan het voortgezet onderwijs. Bijvoorbeeld een schooladvies havo en een plaatsingsadvies havo/vwo. Het schooladvies is leidend voor toelating tot het voortgezet onderwijs. Het plaatsingsadvies is onderdeel van de nadere toelichting op het schooladvies. De VO-school kan er rekening mee houden bij het plaatsen van de leerling in een havo-brugklas, maar dit hoeft niet.
Nee, het schooladvies is leidend voor toelating tot het voortgezet onderwijs. Dit staat sinds 1 augustus 2014 in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, artikel 27, lid 1c) en het Inrichtingsbesluit WVO (artikel 3). De VO-school mag de toetsgegevens van leerlingen niet langer gebruiken als enig of doorslaggevend criterium bij de toelating van leerlingen. In overleg tussen primair en voortgezet onderwijs in de regio kunnen afspraken gemaakt worden over de totstandkoming van het basisschooladvies.
De leerling kan in dit geval toegelaten worden tot de havo of tot het vwo. Als de school slechts een van deze schoolsoorten aanbiedt en van mening is dat de leerling beter af is in de andere schoolsoort, dan hoeft de school voor voortgezet onderwijs de leerling niet toe te laten. Zo kan een categoraal gymnasium bijvoorbeeld een leerling met een havo/vwo advies weigeren als de school van mening is dat de leerling beter af zou zijn op een school die ook havo aanbiedt.
Nee. De basisschool noch de VO-school kunnen voorbijgaan aan de uitslag van de eindtoets als ‘second opinion’. De basisschool dient de uitslag te verstrekken aan de VO-school. Wanneer de basisschool haar advies op basis van de uitslag van de eindtoets moet heroverwegen, deelt de school de uitkomst hiervan ook met de VO-school. Als de heroverweging leidt tot een hoger schooladvies, dan geeft dit de betrokken leerling alsnog recht op toelating tot de in het bijgestelde advies aangegeven schooltype.
Ja, in formele zin is dit juist. Om te voorkomen dat er matig onderbouwde schooladviezen worden gegeven, moeten scholen op tijd afspraken maken over de wijze waarop de schooladviezen tot stand komen. Bijvoorbeeld over de gegevens die worden gebruikt bij het opstellen van het schooladvies. Het helpt als deze afspraken helder en tijdig aan ouders worden gecommuniceerd en als ouders ruim voor het uitbrengen van het advies de gelegenheid krijgen om met de school hierover in gesprek te gaan. Ook kan in een gemeente of een regio worden afgesproken dat er nog gelegenheid is voor overleg tussen de basisschool en de beoogde VO-school, voordat een advies definitief wordt. Als de VO-school twijfelt over de onderbouwing van het advies, kan dat in dit overleg aan de orde worden gesteld.
Een school mag een leerling weigeren als de school vol is. Een school moet altijd een consequent en transparant toelatingsbeleid voeren. Daarbij hoort dat het beleid ook voor de ouders toegankelijk is. De school kan bijvoorbeeld in de schoolgids en/of op de website van de school een toelichting geven. Wanneer er sprake is van te veel aanmeldingen dient de school op een transparante wijze te handelen. Als de school vol is, moet het voor de ouders duidelijk zijn hoeveel plaatsruimte er is op de school en hoeveel aanmeldingen er zijn. Het moet ten alle tijden transparant zijn voor ouders dat hun kind op gelijke wijze is behandeld als alle andere aanmeldingen. De school kan bijvoorbeeld loting toe te passen of de eerste aanmeldingen plaatsen en daarna werken met een wachtlijst. De school mag ook voorrangsregels toepassen zoals broertjes-zusjes regelingen of voorrang voor bepaalde postcodegebieden. Als een school vol zit, treedt de zorgplicht niet in werking. Echter, het mag nooit zijn dat alle scholen in een samenwerkingsverband vol zitten. Er is dan namelijk geen sprake meer van een dekkend onderwijsaanbod.
Scholen met een bijzondere inrichting waarvoor bijzondere kennis of vaardigheden van de leerling vereist zijn, kunnen deze kennis of vaardigheden toetsen. Dit gebeurt uitsluitend in aanvulling op het schooladvies. Een school met tweetalig voortgezet onderwijs kan bijvoorbeeld nagaan of de leerling over voldoende kennis van de betreffende vreemde taal beschikt.
Een ander voorbeeld is een Topsport Talentenschool. Zo’n school moet kunnen vaststellen of de leerling over de noodzakelijke sportieve talenten beschikt om tot de school te worden toegelaten. Bij het aanvullende onderzoek gaat het uitdrukkelijk niet om het nagaan of een leerling geschikt is voor een bepaalde schoolsoort of leerweg (daarvoor is het schooladvies in combinatie met het doorstroomtoetsresultaat leidend!), maar om vast te stellen of een leerling beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de betreffende bijzondere inrichting van de school.
VO-scholen baseren zich bij de toelating van leerlingen op het schooladvies dat de basisschool meegeeft. De VO-school mag geen leerlingen weigeren, omdat de leerling naar de mening van deze school te lage toetsscores heeft. Als een leerling bijvoorbeeld een havo-schooladvies meekrijgt, dan moet de school de leerling ten minste op havoniveau plaatsen.
Het is daarna aan de school om te bepalen in welke klas de leerling wordt geplaatst. De school heeft misschien een vmbo-tl/havo-klas, een havo-klas en een havo/vwo-klas. Die bieden in principe allemaal een havo-lespakket aan en de school kan de leerling in elk van die klassen plaatsen. Bij deze afweging kan de school de onderliggende gegevens uit het onderwijskundig rapport van de leerling betrekken. Ook is het raadzaam contact op te nemen met de basisschool.
Er staat in de regelgeving niets over het tijdpad van de plaatsing zelf. Een VO-school zou dus in theorie kunnen wachten met plaatsing tot na het moment dat de heroverwogen adviezen binnen zijn. Echter, dan kan een VO-school de leerlingen pas eind mei/begin juni plaatsen en dat is voor veel VO-scholen en leerlingen erg laat.
Ja, scholen voor regulier voortgezet onderwijs baseren zich bij de toelating altijd op het schooladvies.
Nee, voor toelating tot het voortgezet speciaal onderwijs is een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) nodig. Het kan voorkomen dat een basisschool een schooladvies voor vso afgeeft en/of dat ouders een leerling op het vso aanmelden, zónder dat een TLV wordt afgegeven voor deze leerling. In dit geval kan de vso-school de leerling niet toelaten. De ouders moeten de leerling aanmelden op een reguliere VO-school die vervolgens de zorgplicht heeft.
Een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) is nodig bij verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs moet een nieuwe TLV worden aangevraagd. Dit is dus ook zo bij de overgang van het speciaal onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs.
Bij de overgang van PO naar VO heeft de school voor voortgezet onderwijs waar de leerling wordt aangemeld de zorgplicht voor de leerling. Deze school vraagt de (nieuwe) TLV aan. De VO-school vraagt de TLV aan bij het samenwerkingsverband van de woonplaats van de leerling. De TLV blijft geldig voor de duur van de TLV, ook wanneer een leerling verhuist. Als de TLV moet worden verlengd, dan gebeurt dit bij het samenwerkingsverband dat de oorspronkelijke TLV heeft afgegeven.
Voor leerlingen die met een Cvl-indicatie (Commissie voor de Indicatiestelling) op het (v)so zitten, geldt een overgangsregeling. Leerlingen die op 1 augustus 2014 waren ingeschreven op een (v)so-school, kunnen tot uiterlijk 1 augustus 2016 ingeschreven blijven zónder dat zij een TLV nodig hebben. Dit geldt alleen voor deze school. Het samenwerkingsverband kan de toelaatbaarheid wel eerder aanpassen. Dit kan alleen wanneer de ouders hiermee akkoord gaan. Als de leerling verhuist of naar een andere school gaat, moet een nieuwe TLV worden aangevraagd bij het samenwerkingsverband waar de leerling op 1 augustus 2014 woonde.
Een school moet altijd eerst onderzoeken of zij zelf passende ondersteuning kan bieden. Indien dat niet het geval is, heeft de school de zorgplicht om te zorgen voor een passend aanbod elders. Puur een maximum stellen kan en mag niet ingevolge de Wet gelijke behandeling en kan ook zeker rekenen op een negatief oordeel bij de geschillencommissie passend onderwijs.
Hier gelden de regels van passend onderwijs. De VO-school heeft een zorgplicht voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Als de VO-school niet de juiste ondersteuning kan bieden, zoals blijkt uit het ondersteuningsprofiel van de school, dan kijkt de school in het kader van de zorgplicht op welke school de leerling terecht zou kunnen. De leerling komt in ieder geval terecht op een schoolsoort die past bij het schooladvies. Als de leerling bijvoorbeeld een havo-schooladvies heeft, krijgt hij/zij ergens een plek op de havo.
Daar waar een leerling extra ondersteuning nodig heeft, bevat het onderwijskundig rapport van de leerling al veel informatie die een VO-school kan gebruiken om de extra ondersteuningsbehoefte te bepalen. Daarnaast kan de VO-school in een gesprek met de basisschool veel te weten komen over de ondersteuningsbehoefte van een leerling. In veel gevallen is extra onderzoek in de vorm van toetsen dan ook niet nodig. Daar waar dit wel nodig is, blijft dit toegestaan. Het onderzoek gaat hier immers niet om de toelating van de leerling tot een bepaalde schoolsoort (bijvoorbeeld vmbo-tl of havo). Daarin is het schooladvies leidend. Het eventuele extra onderzoek heeft alleen betrekking op de ondersteuning die de leerling nodig heeft om de schoolsoort met succes te kunnen doorlopen.
Als een leerling een vmbo-advies én een indicatie voor praktijkonderwijs heeft, dan kan de leerling door de ouders op het vmbo worden aangemeld. In dat geval is het schooladvies leidend en laat de vmbo-school de leerling toe. De ouders kunnen er ook voor kiezen om de leerling op het praktijkonderwijs aan te melden waar de leerling ook toelaatbaar is.
Het schooladvies is leidend voor toelating tot vmbo, havo en vwo. De indicatiestelling voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) staat hier los van. Sommige basisscholen geven het schooladvies ’vmbo met lwoo’. Het tweede gedeelte van dit advies – ‘met lwoo’ – is geen onderdeel van het schooladvies. Het is een constatering over de ondersteuning die deze leerling naar verwachting nodig heeft na plaatsing op de betreffende schoolsoort. Het is dus niet zo dat het basisonderwijs bepaalt of een leerling in aanmerking komt voor lwoo. Het uiteindelijke besluit over toewijzing van lwoo-bekostiging ligt vanaf 1 januari 2016 bij het samenwerkingsverband VO. Voorheen waren de Regionale VerwijzingsCommissies (RVC) verantwoordelijk voor de toewijzing van Lwoo.
De lwoo-indicatie gaat nog op dezelfde manier als voorheen[1]. De leerling wordt aangemeld bij een school en de school laat de leerling toe op basis van het schooladvies. Vervolgens vraagt de VO-school extra ondersteuning aan in de vorm van lwoo. Alleen scholen met een lwoo-licentie kunnen deze extra ondersteuning ontvangen. Een school die deze licentie niet heeft, verwijst een lwoo-leerling door naar een VO-school met een licentie of vangt deze leerling zelf op zonder lwoo-middelen. In principe is lwoo extra ondersteuning en daarvoor geldt de zorgplicht. In veel gevallen is rond de tijd van de aanmelding al bekend welke leerlingen waarschijnlijk de lwoo-indicatie nodig hebben. Ouders kunnen hun kind dan al direct aanmelden bij een school met een lwoo-licentie.
Sommige leerlingen voor wie een lwoo-indicatie is aangevraagd, zullen niet voldoen aan de landelijke criteria en daarom geen indicatie ontvangen. In veel gevallen zal de leerling wel een ondersteuningsbehoefte hebben. De school kijkt dan eerst of ze zelf de juiste ondersteuning kan bieden, al dan niet met extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband. Zo niet, dan zorgt de school er in het kader van de zorgplicht voor dat de leerling op een andere passende plek binnen het samenwerkingsverband terechtkan.
[1] Een samenwerkingsverband VO kan kiezen voor ‘opting out’ in het kader van lwoo. Dat betekent dat zij kunnen afwijken van de landelijke criteria of eigen afspraken kunnen maken over licenties.
Om toegelaten te worden tot het praktijkonderwijs (pro) als schoolsoort, is een indicatiestelling nodig. Het praktijkonderwijs is in de nieuwe wetgeving daarom uitgezonderd van het leidende karakter van het schooladvies. Het is dus niet zo dat het basisonderwijs via het schooladvies bepaalt of een leerling in aanmerking komt voor praktijkonderwijs. Voor de toelating tot het praktijkonderwijs geldt dezelfde werkwijze als voor lwoo. Het uiteindelijke besluit voor de toelating tot praktijkonderwijs ligt vanaf 1 januari 2016 bij het samenwerkingsverband VO. Voorheen waren de Regionale VerwijzingsCommissies (RVC) hiervoor verantwoordelijk.
Nee dit mag niet. Als een leerling een vmbo-advies heeft gekregen van de basisschool, maar van het samenwerkingsverband VO een pro-indicatie krijgt, dan kan de leerling door de ouders op het vmbo worden aangemeld. In dat geval is het schooladvies leidend en laat de vmbo-school de leerling toe. De ouders kunnen er wel voor kiezen om de leerling op het pro aan te melden waar de leerling ook toelaatbaar is.
Indien een leerling een pro-indicatie heeft, heeft de leerling een ondersteuningsbehoefte. Wanneer de leerling wordt aangemeld bij een vmbo-school, heeft de school zorgplicht en kijkt of ze zelf de juiste ondersteuning kan bieden, al dan niet met lwoo of een andere vorm van ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband. Indien de leerling lwoo wordt aangeboden, kan de school de leerling met een pro-indicatie inschrijven als lwoo-leerling. Daar hoeft geen aparte lwoo-indicatie voor te worden aangevraagd.
Kan de school de leerling niet de juiste ondersteuning bieden (bijvoorbeeld omdat de school geen lwoo-licentie heeft, of de ondersteuningsbehoefte groter is dan de school kan bieden), dan zorgt de school er in het kader van de zorgplicht voor dat de leerling op een andere passende plek binnen het samenwerkingsverband kan worden toegelaten.
De toetsing voor de indicatie voor lwoo of pro is niet hetzelfde als aanvullende toetsing voor toelating tot een VO-school. VO-scholen kunnen de toetsen die nodig zijn voor een lwoo- of pro-indicatiestelling blijven gebruiken voor het aanvragen van een indicatie. De toetsresultaten mogen echter niet door de VO-school worden gebruikt als reden om een leerling wel of niet toe te laten tot een bepaalde schoolsoort op de school.
In principe is de VO-school verantwoordelijk voor deze toetsing. Niet in alle gevallen zal het daadwerkelijk nodig zijn om als VO-school extra toetsen af te nemen. Sommige leerlingen hebben op de basisschool al toetsen gemaakt die kunnen worden gebruikt voor de indicatiestelling lwoo en pro. Denk hierbij aan de toetsen van het leerlingvolgsysteem of een intelligentietest. Vaak staan deze gegevens ook in het onderwijskundig rapport van de leerling. Indien gewenst kan de VO-school deze gegevens gebruiken in plaats van extra toetsen af te nemen.
Scholen die meer aanmeldingen hebben dan plaatsingsruimte, werken vaak met een systeem van loten om te bepalen welke leerlingen worden toegelaten tot een schoolsoort binnen de school. Dit blijft mogelijk. Ook kunnen hierover lokale of regionale afspraken worden gemaakt.
De school moet de procedure vooraf communiceren en consistent en tijdig uitvoeren. Zo hebben de ouders voldoende tijd om hun kind op een andere school aan te melden.
Scholen die meer aanmeldingen hebben dan plaatsingsruimte zullen vaak loten.. De school moet de procedure vooraf communiceren en consistent en tijdig uitvoeren. Zo hebben de ouders voldoende tijd om hun kind op een andere school aan te melden.
Scholen mogen met een lotingsprocedure werken. Die loting vindt plaats voordat de zorgplicht ingaat. Pas na de loting wordt gekeken of er leerlingen zijn ingeloot die extra ondersteuning nodig hebben. Voor deze leerlingen geldt de zorgplicht. Als een leerling wordt uitgeloot, geldt de zorgplicht niet. Net als voor andere leerlingen die worden uitgeloot, hoeft de school geen andere plek voor deze leerlingen te vinden.
De school moet de procedure vooraf communiceren en consistent en tijdig uitvoeren. Zo hebben de ouders voldoende tijd om hun kind op een andere school aan te melden.
Op schoolniveau mogen VO-scholen altijd gegevens delen. Het gaat hier namelijk om gegevens die niet te traceren zijn naar individuen. PO-scholen hebben onder andere de beschikking over de volgende informatiebronnen:
- Duo zakelijk: Schoolbesturen krijgen jaarlijks in Mijn DUO het bestand ‘Schooladvies en niveau VO’. De PO-scholen ontvangen bestanden voor de evaluatie van het schooladvies met daarin per oud-leerling de plaatsing in de eerste drie leerjaren in het VO. In die bestanden staan zowel het schooladvies als het bijgestelde advies na de doorstroomtoets (waar dat van toepassing was).
- Nationaal Cohortonderzoek (NCO): Het NCO publiceert jaarlijks de rapportage ‘Hoe gaat het met uw oud-leerlingen?’. Deze rapportage toont (op groepsniveau) de prestaties van oud-leerlingen in het vervolgonderwijs en maakt inzichtelijk hoe een school het doet in vergelijking met het landelijk gemiddelde en met andere scholen die op de school lijken.
- Scholen op de Kaart: De gegevens van DUO zijn ook op hoofdlijnen inzichtelijk vorm gegeven op de website Scholen op de kaart / Vensters PO. Hier is voor iedereen toegankelijk wat het vervolgsucces is op schoolniveau in het 1e en 3e jaar. Deze informatie is geënt op het oorspronkelijke schooladvies zoals scholen dat voor 1 maart hebben doorgegeven aan BRON.
Het onderbouwrendement wordt berekend op basis van het oorspronkelijke advies van de basisschool. De Inspectie van het Onderwijs heeft onlangs vastgesteld dat basisscholen over het algemeen zorgvuldig adviseren. De meeste leerlingen komen in het derde jaar van het voortgezet onderwijs terecht op de plek die het advies aangeeft). Het is dus niet zo dat basisscholen structureel te hoog adviseren. Het is daarom niet waarschijnlijk dat er straks veel meer leerlingen dan voorheen gaan afstromen en dat dit een negatief effect heeft op het onderbouwrendement van een VO-school. Om de kans hierop te verkleinen kunnen basisscholen en VO-scholen op lokaal en regionaal niveau afspraken maken over de wijze waarop de schooladviezen tot stand komen. Ze kunnen bijvoorbeeld afspraken maken over de gegevens die worden gebruikt bij het opstellen van het schooladvies.
De komende jaren zal de doorstroom van leerling in de onderbouw nauwlettend worden gevolgd om te kijken of er veranderingen optreden in de op- en afstroom.
Nee, het onderbouwrendement wordt berekend op basis van het oorspronkelijke advies van deze leerling. Als de leerling na heroverweging door de basisschool een naar boven bijgesteld advies krijgt, en in een hogere schoolsoort aan het voortgezet onderwijs begint, dan is dit voordelig voor het onderbouwrendement van de VO-school wanneer een leerling dit niveau weet vast te houden. Als de leerling dit niveau tegen verwachting in toch niet weet waar te maken en afstroomt naar het niveau van het oorspronkelijke schooladvies, dan heeft dit geen nadelig effect op het onderbouwrendement. Klik hier voor meer informatie over het onderwijsresultatenmodel voortgezet onderwijs.
De VO-school krijgt via het onderwijskundig rapport gedetailleerd inzicht in de kennis en vaardigheden en de ondersteuningsbehoeften van een potentiële leerling. Hierin staan o.a. ook de toetsresultaten die een leerling in het verleden heeft behaald. Een VO-school krijgt deze gegevens dus altijd te zien, mede omdat dit de VO-school kan helpen om een doorlopende leerlijn te realiseren. Het is voor de VO-school ook belangrijk voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de leerling. De VO-school mag deze gegevens echter niet gebruiken als enig of doorslaggevend criterium in de beslissing of de leerling wel of niet toelaatbaar is tot een bepaalde schoolsoort. Dit wordt beslist aan de hand van het schooladvies.
De wet schrijft niet voor wanneer basisscholen het onderwijskundig rapport (OKR) bij het voortgezet onderwijs moeten aanleveren. Daarover kunnen in de regio afspraken worden gemaakt.
OKR tegelijk met het schooladvies verstrekken
Basisscholen/regio’s kunnen het OKR tegelijk met het schooladvies aan de VO-school verstrekken, dus tussen 25 en 31 maart.
Voordeel hiervan is dat de VO-school tijdig haar zorgplicht in kan vullen, omdat zij beschikt over de informatie die nodig is om vast te stellen of en welke ondersteuning een leerling nodig heeft. Ouders van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte hebben bovendien de plicht om deze informatie aan te leveren bij de VO-school voordat de school over de toelating beslist. Als de basisschool deze informatie via het OKR overdraagt aan de VO-school, bespaart dit de ouders extra lasten. De ouders ontvangen wel altijd een afschrift van het OKR.
De VO-school krijgt via het onderwijskundig rapport gedetailleerd inzicht in de kennis, vaardigheden en ondersteuningsbehoeften van een potentiële leerling. Hierin staan onder meer de toetsresultaten die een leerling in het verleden heeft behaald. Een VO-school krijgt deze gegevens dus altijd te zien, mede omdat dit de VO-school kan helpen om een doorlopende leerlijn te realiseren. Ook zijn deze gegevens voor de VO-school belangrijk om de ondersteuningsbehoeften van de leerling te kunnen vaststellen. De VO-school mag deze gegevens echter niet gebruiken als enig of doorslaggevend criterium bij de beslissing of de leerling wel of niet toelaatbaar is tot een bepaalde schoolsoort. Dit wordt beslist aan de hand van het schooladvies.
Afspraken met elkaar maken en deze vastleggen is in algemene zin belangrijk en in het kader van de overgang van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte van PO naar VO, waarbij een behoorlijke hoeveelheid partijen betrokken zijn, zelfs noodzakelijk. Een relevante schakel binnen dit proces zijn de samenwerkingsverbanden (PO en VO). Zij adviseren en denken mee.
In de praktijk
Een uitvraag onder een brede groep van medewerkers van samenwerkingsverbanden, IB-ers en zorg-/ondersteuningscoördinatoren leert dat er vele soorten van overleg(groepen) gehanteerd worden in het kader van de overgang van de leerling. Het swv is vaak betrokken, op meer actieve of juist passieve basis. De informatie over ondersteuningsbehoeften en wat dit betekent voor de overgang is er vaak wel, maar komt niet altijd (tijdig) voorhanden. Ook is de informatie lang niet altijd even eenduidig en begrijpelijk. Wet- en regelgeving rondom privacy- en gegevensdeling maken het nog ingewikkelder of juist specifieker. Kortom: regelmatig afstemmen en het vastleggen van gezamenlijke afspraken is ontzettend belangrijk.
Tips
- Richt, als dat nog niet het geval is, een structurele vorm van overleg in waarin je de overgang PO-VO behandelt en (algemene en concrete) afspraken maakt. Zo creëer je helderheid voor alle betrokken partijen. Leg de afspraken vast en deel deze met alle betrokken partijen om eenduidigheid in het proces en de ondersteuningsmogelijkheden te borgen. Leg bijvoorbeeld vast:
– Algemene overgangsprocedure POVO
– Jaarplanningen
– Wegwijzer POVO
– Interne werkwijzer - Zorg voor tijdige verspreiding van de informatie, zodat iedereen met dezelfde (begrijpelijke) informatie de leerling(en) kan begeleiden bij de overgang. Denk ook hierbij aan informatiebijeenkomsten of informatie op een ‘centrale’ website, waar iedereen die gemakkelijk kan vinden.
- Betrek de samenwerkingsverbanden vroegtijdig om vast te stellen of er een verwijzing naar het vso nodig is, of doorstroom naar regulier voortgezet onderwijs met inzet van extra ondersteuning.
De overgang van een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte van het PO naar het VO verschilt per individu. Algemene afspraken zijn dus niet altijd toepasbaar. Het samenwerkingsverband (swv) kan betrokken worden om mee te denken met ouders en school. De praktijk leert dat het samenwerkingsverband PO eerder betrokken wordt dan het samenwerkingsverband VO of de combinatie van de samenwerkingsverbanden PO en VO. Dit heeft, zeker omdat het een overgang betreft, wel de voorkeur: korte lijnen komen de afstemming ten goede. Tenslotte staat de leerling en zijn of haar ondersteuningsbehoefte centraal.
In de praktijk
In de meeste gevallen wordt het samenwerkingsverband in leerjaar 7 of 8 betrokken. Vaak neemt de PO-school het eerste initiatief. In veel gevallen is ook een (ambulant) begeleider/coach betrokken. Tijdige en eenduidig informatie verstrekken maakt de overgang een stuk soepeler.
Tips
- Maak algemene afspraken over (vaste) betrokkenheid van beide samenwerkingsverbanden (PO en VO) bij de overgang van de leerling en leg deze vast. Schakel bij leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte uiterlijk eind groep 7 het SWV VO in.
- In elk samenwerkingsverband komt een ouder- en jeugdsteunpunt. Ouders en jongeren vinden daar informatie over en steun bij passend onderwijs. De overgangsprocedure van po naar vo kan hier ook een plek krijgen.
De meeste leerlingen worden toegelaten op de VO-school na aanmelding. Maar het gaat niet altijd vanzelf en het samenwerkingsverband heeft niet altijd zicht op de niet geplaatste leerlingen. Terwijl zij wel een verantwoordelijkheid hebben t.a.v. mogelijke thuiszitters. Er zijn tal van zaken die beïnvloeden of en wanneer je zicht krijgt als samenwerkingsverband op de niet geplaatste leerlingen; zoals de informatie hierover van de school, het systeem waar de school mee werkt en wie toegang heeft, maar ook wie betrokken zijn in de procedure.
In de praktijk
Het samenwerkingsverband monitort of alle leerlingen geplaatst zijn, en kan meedenken en adviseren als er knelpunten zijn rondom plaatsing. Vaak wordt hier vanuit de school om gevraagd, omdat het in de basis een verantwoordelijkheid is van de school en niet van het samenwerkingsverband om de leerling naar een passende vervolgschool te begeleiden. Hoewel incidenteel, zijn ook binnen samenwerkingsverbanden knelpunten die het nakomen van de zorgplicht in de weg staan.
Tips
- Leg vast wanneer en hoe in het proces het samenwerkingsverband geïnformeerd wordt over de niet-geplaatste leerlingen, dit kan bijvoorbeeld bij het structurele algemene overleg.
- Stel bij de warme overdracht de ondersteuningsbehoefte van de leerling centraal en bespreek dit met de betrokkenen.
- Benoem verantwoordelijkheden en rollen van de betrokken partijen.
Afspraken over gegevensdeling (in het kader van dataminimalisatie) zijn noodzakelijk bij de advisering en overdracht van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Zeker sinds de invoering van de AVG-wetgeving. In het veld zijn er veel verschillende systemen voor het delen van gegevens. Dit geeft overzicht en scheelt tijd.
In de praktijk
Vaak hebben samenwerkingsverbanden afspraken over het toevoegen van het ontwikkelingsperspectief (OPP) als aanvulling op het onderwijskundig rapport (OKR). Maar dat gebeurt vaak alleen bij het aanvragen van een toelaatbaarheidsverklaring (TLV). Over het algemeen zien we terug dat de afspraak tussen de scholen is: is er een OPP, dan wordt deze als bijlage aan het OKR toegevoegd.
- Bij advisering over de vervolgschool wordt er altijd gekeken naar welke ondersteuningsbehoefte de leerling nodig heeft.
- Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt veelal gezorgd voor een warme overdracht. Dit ligt niet vast en de precieze aanpak verschilt per school. Ouders en leerling zijn nog niet altijd betrokken bij de warme overdracht. Bij de overdracht van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt het samenwerkingsverband soms betrokken, afhankelijk van de casus.
Betrokkenheid van begeleiders, leraren, mentoren en ouders bij de advisering en overdracht is over het algemeen een belangrijk onderwerp. Ouders, leerling en eventuele (externe) ondersteuners zijn niet altijd aanwezig bij de warme overdracht, maar hebben daar vaak wel behoefte aan.
Tips:
- Zorg voor een eenduidig en toegankelijke manier en applicatie voor de gegevensoverdracht, AVG-proof en makkelijk beheersbaar. Denk hierbij aan dataminimalisatie. In deze Privacy tool van het Steunpunt Passend onderwijs vind je meer informatie.
- Maak heldere afspraken over wie er betrokken zijn bij de advisering en overdracht. Kijk daarbij ook naar de behoefte van de diverse partijen (zoals de behoefte van betrokkenheid van leerling, ouders, leraren en mentoren/ondersteuners)
- Kijk met elkaar naar de verantwoordelijkheden en rollen om te voorkomen dat bepaalde (individuele) zaken te laat worden opgepakt.
7 tips voor zorgvuldige uitwisseling van gegevens tussen scholen en externe partners:
1. Praten met in plaats van praten over: betrek de ouders, en als dat kan ook de leerling, bij overleg en de zoektocht naar oplossingen.
2. Bespreek een casus anoniem: laat de naam weg en schets de casus zodanig dat die onherkenbaar is.
3. Doelbepaling en doelbinding: is het doel waarvoor de school de persoonsgegevens verzamelt verenigbaar met het doel van de partner waarmee je uitwisselt?
4. Grondslag: is de toestemming die de school van ouders heeft gekregen voldoende geldig om gegevens uit te wisselen met de externe partner?
5. Dataminimalisatie: wissel niet méér gegevens uit dan noodzakelijk.
6. Transparantie: informeer de leerling en/of ouders wiens gegevens het betreft over de uitwisseling en het waarom daarvan.
7. Data-integriteit: zorg dat de persoonsgegevens die worden uitgewisseld correct zijn en zorg voor een veilige uitwisseling, waarbij alleen diegenen toegang hebben tot de informatie die dat nodig hebben. In de samenwerking met externe partijen hoort hier bijvoorbeeld beveiligd mailen bij en het werken in een gezamenlijke webomgeving met bijpassende autorisaties.
De leerling is gestart op het voorgezet (speciaal) onderwijs, en dan? Het kan zijn dat het kind prima zijn weg weet te vinden in de nieuwe omgeving, maar de veranderingen kunnen ook zorgen voor een wat moeizamere start. Wie is dan verantwoordelijk, wie zorgt voor de begeleiding? De juiste invulling en ondersteuning kunnen behoorlijk wat tijd in beslag nemen dus is het raadzaam om hier scherp op te zijn in het belang van de leerling.
In de praktijk
Als de leerling de overgang heeft gemaakt van het PO naar het VO is er vaak geen algemene procedure van toepassing. Als de leerling een moeilijke start heeft, wordt er niet altijd contact opgenomen met de school van herkomst. Hierin is dus winst te maken. Zoals gezegd, is het niet altijd helder wie de verantwoordelijkheid heeft over de leerling of situatie bij een moeizame start, daarom helpen heldere afspraken en een warme overdracht.
Tips
- Maak afspraken over de procedure van begeleiding en ondersteuning bij de start van de leerling op het VO. Dit kan een onderdeel vormen van de warme overdracht op individueel niveau.
- Leg de gemaakte afspraken vast in een centraal (digitaal) dossier, inclusief de verantwoordelijkheden per betrokken partner. Dit zorgt voor eenduidigheid. Zo staat ook de ondersteuning en begeleiding van de leerling centraal.
- Neem in de overgangsprocedure op dat er contact wordt opgenomen met de leerkracht of interne begeleider van de school van herkomst als de start op de vervolgschool moeizaam verloopt
Er komt heel wat kijken bij de overgang van een leerling van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Belangrijk is daarom dat alle betrokken partijen hun eigen rol en verantwoordelijkheid nemen. Het proces start over het algemeen op de PO-school met een voorlopig schooladvies in groep 7. Dat is ook fijn in het kader van tijdige informatievoorziening aan ouders en stimuleren van hun betrokkenheid. Zeker de basisschool, maar ook het samenwerkingsverband moeten de ouders/begeleiders voorzien van juiste, begrijpelijke en eenduidige informatie.
In de praktijk
De betrokkenheid van ouders bij de overgang van hun kind van het PO naar VO is wisselend per regio, schoolverband of casus. Neem bijvoorbeeld de informatievoorziening over algemene afspraken rondom de overgang van leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte. Vaak wordt dat vormgegeven middels een contactmoment of website, maar er is nog niet overal een centraal informatiepunt waar ouders en/of begeleiders te allen tijde terecht kunnen en daar is zeker behoefte aan. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte heeft een persoonlijk gesprek over de overgang de voorkeur.
Ook over het ondersteuningsaanbod van de VO- en VSO scholen in het betreffende samenwerkingsverband worden ouders op uiteenlopende wijze geïnformeerd. Het is vooral de basisschool die informatie geeft, maar vanuit het voortgezet onderwijs dragen de opendagen bij aan de informatievoorziening. De IB-er heeft een belangrijke rol om ouders op de basisschool uit te leggen op welke ondersteuning hun kind straks op de middelbare school kan rekenen. In sommige samenwerkingsverbanden heeft de adviseur van het samenwerkingsverband contact met ouders voor de overstap naar het VO. Ook hebben veel samenwerkingsverbanden de verplichting om een oudersteunpunt in te richten in schooljaar 21-22.
Tips
- Organiseer als basisschool één of meerdere contactmomenten met ouders rond het thema overgang PO naar VO, hier is een duidelijke behoefte aan.
- Breng als leerkracht samen met de leerling en ouders goed in beeld wat de ondersteuningsbehoefte is en of de beoogde vo-school hierin ondersteunend kan zijn.
- Zorg voor een begrijpelijke en eenduidige informatie-set over de overgang en de extra ondersteuningsmogelijkheden, centraal aangeboden op bijvoorbeeld een website.
- Voor ouders is het belangrijk op tijd te beginnen met het oriënteren op de vervolgschool. Zeker als het gaat om extra ondersteuningsbehoefte, dan is het belangrijk om je goed te laten informeren door de mogelijke vervolgschool.
Het is een grote stap die leerlingen maken als ze van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs gaan, zeker voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Deze uitvraag leverde veel tips, adviezen en aanbevelingen op:
Informatievoorziening
Alle betrokkenen bij een kind met een ondersteuningsbehoefte willen eenduidige en begrijpelijke informatie over het proces, de advisering en de overdracht. Bij scholen of ouders is lang niet altijd bekend welke contactpersoon van welk samenwerkingsverband betrokken moet worden. Kortom: er is veel informatie vanuit alle verschillende partijen, maar lang niet altijd centraal of tijdig te verkrijgen. Het kan daarom een behoorlijke uitdaging zijn voor onder andere ouders/begeleiders om (tijdig) aan een complete set met informatie te komen. Belangrijk voor ouders is om te weten dat ze op tijd moeten beginnen met oriënteren en informeren omdat het aanmelden en inschrijven van hun kind tijd kan kosten.
Afspraken vastleggen
Heel belangrijk is het vastleggen van afspraken en het plannen van vaste contactmomenten. Enerzijds op algemeen- en basisniveau voor de overgang van leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften anderzijds ook op het niveau van de individuele leerling. Er wordt vaak teruggegrepen naar algemene afspraken, maar deze zijn niet altijd toepasbaar en dus moet er meer op leerling-niveau gekeken worden naar de juiste acties voor de begeleiding en ondersteuningsbehoefte. Daarnaast zorgt actieve afstemming er ook voor dat de overgang en de bijbehorende informatie up-to-date en uniform is.
Betrokkenheid
Ouders, begeleiders, leraren en mentoren worden lang niet altijd (op het juiste moment) betrokken bij de advisering of overgang. Zij hebben wel een grote behoefte om betrokken te zijn bij de warme overdracht. Ook leerlingen zelf worden niet altijd aangehaakt, vaker indirect via ouders, maar ook zij zouden onderdeel kunnen zijn van een gesprek met de basisschool over het advies of overgang naar de nieuwe school. Spreek dus af wie op welke momenten betrokken moeten worden en wanneer je contactmomenten plant. Daardoor loopt het informatieproces veel beter en zijn alle partijen in de gelegenheid het tijdig aan te kaarten als zij vragen hebben.
Samenwerking
Samenwerking tussen het primair onderwijs en voortgezet onderwijs is van belang in de aanloop naar de overgang, tijdens de stap naar het vo, maar zeker ook in de periode dat de leerling gestart is op zijn nieuwe school. Monitoring, (warme) overdracht en begeleiding zijn essentieel voor een zachte landing. Een structurele samenwerking tussen de samenwerkingsverbanden PO en VO verbetert de overgang.
Overgangsprogramma of arrangementen
De begeleiding van leerlingen bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is heel divers. Soms geeft een individuele casus extra uitdagingen. Overweeg daarom een transitietraject in te richten: met bijvoorbeeld een zogenaamde transitie-coach, en wenmomenten voorafgaand aan de definitieve overgang. Dit helpt je de leerling te monitoren gedurende de overgang, te voorzien in een zachte landing en in te schatten welke begeleiding nodig is bij de start op de nieuwe school. Hierover kun je afspraken maken bij de warme overdracht.
Het einde van groep acht is traditioneel het moment voor speciale afsluitende activiteiten, zoals een musical of kamp. Maar na de afname van de doorstroomtoets is er ook gewoon nog reguliere onderwijstijd. Met de vervroeging van de toets gaat dit om meer weken dan voorheen. Sommige leerkrachten denken dat zij hun leerlingen minder goed kunnen motiveren tot leren, nadat zij de doorstroomtoets hebben gemaakt. Of ze twijfelen over waar ze in die periode het beste aandacht aan kunnen besteden in de onderwijstijd. Voor (motiveren) tijdens de resterende onderwijstijd geven wij de volgende tips mee.
Uit de resultaten van de toets en de schooladviesgesprekken blijkt waar leerlingen nog behoefte aan zouden kunnen hebben, in voorbereiding op de stap naar de vo-school. Zo kunnen scholen na de toets aandacht geven aan specifieke vaardigheden, maar ook aan vakken en speciale projecten. De periode na de toets is ook geschikte periode om te oefenen met huiswerkplanning of andere executieve vaardigheden, die de leerling voorbereiden op het voortgezet onderwijs.
Wetenschappers geven aan dat kindgesprekken belangrijk zijn bij het motiveren van leerlingen. Met kindgesprekken kunnen leerkrachten de leerlingen meer betrekken bij hun eigen leerproces. Kindgesprekken helpen bij:
- het ontwikkelen van intrinsieke motivatie;
- het identificeren van onderwijsbehoeften;
- en het versterken van de pedagogische relatie.
Zo is het ook na de doorstroomtoets mogelijk om leerlingen gemotiveerd te houden. Kindgesprekken in groep 8 kunnen ook goed gekoppeld worden aan de voorbereiding op het voortgezet onderwijs.
Meer informatie en ideeën voor in de klas staan in de handreiking schooladvisering.